donderdag 15 december 2011

Een paar jaar geleden; participatie en de opmaat naar populisme

Een paar jaar geleden schreef ik een kritisch stukje in het boekje 'Part noch deel'. In die tijd trad het kabinet Balkenende IV aan. Ik moet nog vaak aan die rare tijd denken als ik het huidige politieke klimaat probeer te duiden. Dit stukje vult wel een deel van de puzzel in...


Participatie en de valse toon van de politiek


De politiek wil dat ik ga participeren. Dat is mooi. Maar wat vraagt men dan precies van mij? En waarom maakt me dat zo knorrig?
Participatie; het is net zo’n woord als ‘ziekte’. Je spreekt pas over ziekte als je niet meer gezond bent. Je kunt niet eens zeggen wat je gezondheid is – wel wat je ziekte is. Daar kan men eindeloos over praten. Met participatie is dat net zo. Het is een woord dat duidt op het ontstaan van een gebrek, een afwijking van het normale, een disfunctie.
Mensen zijn onvermijdelijk sociale wezens. Participeren is normaal. Sociale insluiting en uitsluiting is een normaal proces bij de ontwikkeling van sociale structuren. Vaak een pijnlijk proces, maar zeker niet principieel ongezond voor een samenleving. Coalitievorming, liefde, haat – groepsgekte en pesten. Het hoort bij sociale wezens zoals mensen zijn. Zolang dat maar binnen de grenzen van de ethiek blijft is er niks aan de hand waar ik de politiek een rol in gun – ook niet met pesten.


Die ethische grenzen zijn belangrijk. Daarover is heel veel te zeggen, maar grenzen worden in ieder geval overschreden wanneer er sprake is van een systematisch stelsel van uitsluiting van bepaalde soorten van mensen: zwarten, niet-Nederlanders, gehandicapten, homofielen, jongeren. De rechter die in Jeruzalem de keurige gehoorzame ambtenaar Eichmann als “Schreibtischmörder” kwalificeerde en ter dood veroordeelde zei het zo: niemand kan aan wetten worden gehouden die de uitsluiting van bepaalde groepen mensen beogen. Het gedachteloos toepassen van wetten en regels schept het risico van schuld.
Als zulke ‘uitsluitende’ wetten van juridische of culturele aard aan de orde zijn, dan is er sprake van een zieke situatie. Dan is participatie problematisch geworden. Het veelvuldige gebruik van dat woord zou zo maar een indicatie kunnen zijn van zulke wetmatigheden, van zo’n systeem.


Wat is er mis met de samenleving dat er nu met zoveel enthousiasme om participatie wordt gevraagd? In het politieke debat zit iets vals. In het strategisch akkoord van Balkenende 1 tot en met 3 ging het over participatie als tegendruk voor een overactieve, bedilzieke overheid. En verder is participatie aan de orde bij minderheden, armen, gehandicapten, allochtonen en ieder die niet ‘normaal’ is. De onderkant van de samenleving – daar spreekt men van, ongegeneerd. Niet van de participatie van de veelverdieners en de bange blanken die zich terugtrekken op hun villaatjes in het groen. Deugt dat?


Tot voor kort was het niet de participerende, maar de calculerende burger die bepalend was voor de manier waarop politici keken naar de maatschappelijke ontwikkeling. Deze burgeruitvoering van de ‘homo economicus’, die succesvolle calculerende mens – een rasindividualist –, is iemand die zijn leven regelt in transacties, die alles wil kopen en verkopen tegen een prijs. Dat impliceert dat die mens op niemand rekent. Hij kan altijd ergens anders terecht. En omdat niemand op hem rekent, heeft de calculerende burger tegenover niemand verplichtingen. De calculerende burger gedijt in het postmoderne kapitalisme als een vis in het water – en dat kapitalisme is zo gezien tegelijkertijd een bron van de problemen rond participatie.


Zet daar tegenover eens het andere mensbeeld waar de politiek nu naar streeft: de waardegedreven burger, een actieve participant bij de opbouw van de samenleving. Een morele mens. De citoyen van de Franse revolutie. Niet alleen heeft hij een moreel oordeel, er is bij die mens ook het streven om die moraliteit jegens de medemens te honoreren. Dit heeft overigens ook een grond in de biologische afhankelijkheid van mensen van elkaar. Hierbij speelt het (onbewuste) besef dat als niemand van die mens afhankelijk is, deze ook niet nuttig en nodig is voor anderen en dat schendt de fundamentele behoefte van mensen om ergens zinvol bij te horen.


De omslag die de politiek maakt is enerzijds erg radicaal en anderzijds uiterst halfslachtig. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar dat appel op mij om mijn éigen verantwoordelijkheid te nemen, te mantelzorgen, te participeren in de opbouw van de samenleving klinkt mij verdacht in de oren als dat gebeurt met dezelfde stem die mij eerst aansprak als calculerende burger (en dat op allerlei onderwerpen nog steeds doet). En die slechts het terugtreden van de overheid als belangrijkste uitgangspunt heeft. Terwijl het óók het postmoderne kapitalisme is dat participatieproblemen veroorzaakt. Mijn ergernis en wantrouwen zullen pas verdwijnen wanneer de politiek niet alleen het terugtreden van de overheid uit de publieke ruimte nastreeft, maar ook de marktwerking als
bron van vervreemding en systematische aantasting van participatie ter discussie wil stellen. En zodoende weer bewust ruimte schept voor organiserend vermogen van burgers los van overheid en markt.


Frans de Jong