dinsdag 18 december 2012

Veldgids Vertrouwen (alles onder controle?)


Het boek van Angela Riddering en mij ligt bij de vormgever. Een korte schets:

Met welke stijl bestuur je een team, een organisatie? Lenin zei: vertrouwen is goed, maar controle is beter. Wij hebben die tegenstelling tussen vertrouwen en control ontmaskerd: die blijkt vals te zijn – leuk om te doen, maar wat hebt u daaraan? 
Onze benadering biedt u een bredere blik. Er zijn meer smaken dan vertrouwen óf control. Vertrouwen én control is ook een optie. Of: geen enkel vertrouwen, geen enkele control – onder sommige omstandigheden is dat een uitstekende besturingsstrategie.
Van alle mogelijkheden schetsen we de karakteristieken. 
En we onderzoeken in welke omstandigheden is de ene strategie verstandig is, en in welke de andere. We bieden een instrument aan om een goede analyse van uw situatie te maken. Daarmee wordt het boekje als het ware een veldgids die u kan helpen bij het bepalen van de meest passende manier om een team of een organisatie aan te sturen. 

We denken dat we een voor de bedrijfskunde nieuw en origineel boekje te hebben gemaakt: 
We omarmen soms vertrouwen (zoals velen doen) maar houden ook een pleidooi voor gezond wantrouwen (wat haast niemand doet). We pleiten voor control (waarin we niet uniek zijn), maar geven ook een beschrijving van de zeven doodszonden van control (waarin we toch echt bijzonder zijn).

Het is een boek geworden dat u helpt om slimmer, meer ontspannen, breder en effectiever na te denken over de besturing van uw team, uw organisatie, uw onderneming.


zondag 2 december 2012


Wij burgers
Marije van den Berg en Frans de Jong

Of het nu Halle is, Lexmond, Leiden of Amsterdam, wij vinden het de moeite waard om ons in te zetten om van onze woonplaats iets moois te maken. Ik durf wel te zeggen dat we opgewekte, sociale, constructieve burgers zijn – wij de auteurs van dit stukje – en we zijn bepaald niet uniek. In Nederland zijn er heel veel onbezoldigde, onprofessionele dienaren van de publieke zaak. Burgers die een sieraad zijn voor iedere woonplaats. We zijn dat om allerlei redenen. Uit puur plezier, naastenliefde, uit ergernis ook. Omdat het nuttig is – soms. Lollig is – vaak. Dat actieve burgerschap kan af en toe best frustrerend zijn, toch houden we opgewekt mopperend vol. Het komt ook voor dat we vol plichtsbesef doorzwoegen, met dat werken aan de publieke zaak, gewoon omdat er niemand anders is die het doet. Hoe dat allemaal ook mag wezen: wij zijn wel de baas over onze eigen participatie.

‘Vertrouwen in Burgers’
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft deze zomer een rapport uitgebracht over burgerparticipatie. De titel van het boekwerk is: ‘vertrouwen in burgers’. Dat rapport beoogt ons meer te betrekken bij de beleidsontwikkeling van overheden en heeft er alle vertrouwen in dat dat gaat lukken. Vandaar die titel. Het rapport adviseert overheden om vooral te redeneren vanuit de burger. Daar kunnen wij niet tegen zijn! Toch vinden we het rapport ‘Vertrouwen in burgers’ een raar en een beetje eng rapport.
Onze kritiek is kortweg:
·         De WRR redeneert helemaal niet vanuit de burger, maar kijkt naar ‘de burger’ zoals een bioloog en een boer kijken naar ‘de kip’.
·         De WRR adviseert instituties om voor het eigen overleven, door middel van een verbond van beleidsmakers en frontlijnwerkers, actief burgers in te schakelen - die ‘moeten’ participeren.
En daarmee adviseert het rapport om een flink stuk van onze eigen burgerregie over participatie in te leveren in een netwerk voor de poort van de instituties – reden om te spreken over een ‘beetje eng’ rapport.

Zoals een bioloog kijkt naar een kip
Eerst dat ‘redeneren vanuit de burger’. Laat ik nog maar eens herhalen dat wat ons burgergedrag in het publieke domein drijft, heel erg grillig is. Liefde, ergernis, enthousiasme, aardige mensen, een akelig probleem, opkomende verveling… noem maar op, het speelt mee. Wat ons drijft verschilt bovendien van dag tot dag, van uur tot uur. We zijn erg onvoorspelbaar. Zeker nu we zijn ontzuild, geseculariseerd, politiek zijn gaan zweven, allerlei digitale communicatiemiddelen zijn gaan gebruiken. Kortom, een burger in een netwerksamenleving is erg ongrijpbaar en we kunnen ons voorstellen dat een beleidsmaker daar tureluurs van wordt – en gaat verlangen naar middelen om orde in onze chaos te brengen. Dat doet de WRR dan ook, door ons burgers te zien als een zeer gevarieerde diersoort die ruwweg onder te verdelen is in vier rassen. U bent volgens de WRR ofwel ‘verantwoordelijk’ (30-35% van de bevolking), ofwel ‘volgzaam’ (15 %) ofwel ‘pragmatisch’(25 – 30%) ofwel ‘kritisch (25 – 30%)’.
Dat is de benadering van een bioloog die kijkt naar de variëteit van laten we zeggen: de diersoort kip. ‘Denken vanuit de kip’, zo zou die bioloog dat in een vrolijke bui kunnen noemen, ‘om zo het gedrag van de kip beter te kunnen classificeren’. En vervolgens kan die bioloog dan in samenwerking met een verstandige boer het gedrag van die kippen zo beïnvloeden dat daarmee het dierenwelzijn en daarmee de winstgevendheid van de boerderij gediend is. Dat is ongeveer de benadering die de WRR toepast. We overdrijven niet… De WRR heeft er voor gekozen om de burger als ‘middel’ te zien om de legitimiteit en de kwaliteit van beleid te verbeteren. Om zoals ze zelf formuleert het overleven van organisaties mogelijk te maken. En komt dan tot een rijkdom aan aanbevelingen om de burger te verleiden tot participatie.
De WRR had heel goed een andere keuze kunnen maken.
Wij pleiten daarvoor, kiezen voor een andere invalshoek. Wij zien instituties niet als doel, maar als middel om de kwaliteit van leven van burgers te verbeteren. En we zijn dan best bereid om een deel van dat leven te wijden aan de instituties door middel van belasting betalen, stem uitbrengen, maar ook: door actieve participatie in beleidsprocessen. Maar het moet ons passen. Wij zijn de baas over ons publieke leven, niet de instituties. Als de WRR had gekozen voor deze benadering, dan zouden we dat echt denken ‘vanuit de burger’ noemen. Nu doet de WRR alsof, maar kijkt eigenlijk naar burgers zoals een bioloog kijkt naar kippen.
De adviezen die onze invalshoek oplevert zijn heel anders dan die van de WRR.
We verzekeren je dat je ons heel goed kunt toevertrouwen om baas over eigen participatie te zijn, maar het is voor ons wel lastig om te weten waar we moeten zijn zodra we iets met instituties van overheid en middenveld willen gaan doen. De instituties zijn namelijk sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw erg onoverzichtelijk geworden. Dat is het gevolg van de toepassing van allerlei handige bestuurlijke en bedrijfsmatige trucs; ‘klantgerichtheid’ en ‘marktwerking in het publieke domein’ bijvoorbeeld. Het ‘op afstand plaatsen’, fusies, ontvlechtingen, rationalisaties… noem maar op.
Dat schept verwarring over de verhoudingen die de instituties met mij willen aangaan. Hoe bindend is een organisatie die mij niet behandelt als burger maar als klant? Moeten we daarmee net zo omgaan als met de AH? Of met de Jumbo? Voor jou een ander?
En die verrommeling van structuren schept verwarring over het belang dat een institutie dient. Voor welk belang staat een institutie die met een been staat in de overheid en met het andere been in de markt? Eigenbelang (‘de continuïteit van de onderneming’)? De publieke zaak? Mijn persoonlijk belang? Stel je voor dat ik – gefascineerd als ik ben door het openbaar vervoer – zou willen participeren bij de Nederlandse Spoorwegen. Eh…waar verbind ik mij dan aan? Zelfs de minister wist op een zeker moment niet hoe de belangen rond het spoor werken.
Beleidsmakers mogen dan tureluurs worden van onze burger-grilligheid. Wij burgers worden tureluurs van de verrommeling van de instituties en vertrouwen de zaak dus maar half.
Ons advies is: probeer nou niet de burger aan te passen aan de instituties. Maar werk eens omgekeerd: pas de instituties aan en wel zodanig dat ondubbelzinnig duidelijk is welk belang ze dienen. In welk spanningsveld ze opereren. Dan weten we waar hun vertegenwoordigers voor staan en kunnen we ze vertrouwen – de verbinders waar het WRR rapport met zoveel warmte over spreekt.
Het heilige moeten
Dat brengt ons op het tweede punt van kritiek – de rol van die verbinders en het waarom van de burgerparticipatie. Het punt dat ons er toe brengt om het rapport ‘een beetje eng’ te noemen. Aan het eind van het rapport formuleert de WRR dat heel scherp. Het gaat echt, zoals we al vermoedden, om participatie als middel voor het doel: overleven van instituties:
In een complexe, snel veranderende omgeving ‘overleven’ alleen adaptieve instituties: instituties die meer doen dan instrumenteel bijschaven en die ook de onderliggende aspecten durven aan te pakken. […] De grondslag voor dat collectieve gedrag is gelegen in institutionele intuïtie: een intuïtie die gedeeld wordt door allen binnen de gemeenschap en die elk van hen in staat stelt om zonder formele opdracht aanpassingen te kunnen maken.
Lees dat nog eens goed… ‘intstitutionele intuitie’. Wat betekent dat voor ons? Moeten we de regie over onze eigen participatie inleveren voor iets of iemand met ‘institutionele intuïtie’ – of lezen we dat verkeerd? Het woord ‘gemeenschap’ wordt hier door de WRR gebruikt voor een informele structuur binnen en buiten de instituties.
Het is de bedoeling van de WRR dat individuen binnen en buiten instituties, onbewust – intuïtief, zonder reflectie, zonder formele opdracht – in een continu proces de instituties helpen om te overleven. Zoals je een hockeystick balanceert op je hand. Verbinders, frontlijnwerkers moeten dat tot stand brengen – in nauwe samenwerking met beleidsmakers.
Wij vragen ons af of de WRR zich heeft gerealiseerd wat de reikwijdte van deze gedachte is. Moeten burgers als het ware een beschermende laag rond de instituties maken, functioneren zoals het slijm rond een slijmprik? Water uit de omgeving mengt zich met de afscheiding van het dier zodat een ondoordringbare snotlaag ontstaat. Zodat roofvissen geen grip meer krijgen op het glibberige beweeglijke diertje? (De WRR gebruikt metaforen uit de sport. Wij zijn gek op biologische metaforen.) Wat doet dit denken met opvattingen over vrijheid en staat, over rechtsorde?
We konden onze eigen analyse haast niet geloven. Zou het gaan om een uitglijder van de WRR – of pleit men echt voor een sluipende institutionalisering van burgers. De WRR helpt ons zelf uit de onzekerheid, schetst een nieuwe overheidslogica (waarin niet langer de duidelijke rechtsregels centraal staan, maar de actieve interactie van instituties met de omgeving) en noemt die Weber 3.0:
Weber 3.0 betekent niet een terugtrekkende overheid, maar veeleer een voorwaardenscheppende en corrigerende overheid die faciliteert dat burgers en frontlijnwerkers initiatief nemen. Er is niets ‘zachts’ aan die overheid. Veel frontlijnwerkers hebben geleerd zich afwachtend op te stellen, als uitvoerders van opgelegd beleid. De doe-democratie heeft daar weinig plaats voor: niet alleen burgers maar ook frontlijnwerkers moeten dóen. Beleidsmakers moeten de omstandigheden creëren die het frontlijninitiatief ‘afdwingen’: mensen moeten zich verantwoordelijk willen voelen voor de uitdagingen binnen hun werkgebied.
MOETEN is het kernwoord van dit rare advies. Ook de WRR pleit voor een aanpassing van de instituties, echter niet richting vereenvoudiging, ze hoeven geen betrouwbare partner te worden van vrije burgers. Nee, de WRR adviseert om de manipulatie en binding van burgers op een hoger niveau te brengen door middel van de inzet van een verbond van beleidsmakers en frontlijnwerkers.
Voor de poort van die verrommelde instituties brouwen we zo een slotgracht gevuld met een frontliniesoep waar burgers, dat is onze stellige overtuiging, nog harder zullen verzuipen dan in die verrommelde instituties zelf. Van de regen in de drup.
Naar het eind toe zakt het rapport euforisch door de mand – leest en huivert:
Dit verhaal over burgerbetrokkenheid is een nieuw verhaal en moet al langer bestaande verhalen verdringen. Dat gaat niet zonder strijd…
Het nieuwe verhaal moet verwarmen: beter zijn dan het oude, geloofwaardiger. Het moet aangeven waar ‘we’ – beleidsmakers plus verbinders – vandaan komen en vooral waar we naartoe kunnen gaan. Het is persoonsgericht: het richt zich tot de individuele ontvanger met de bedoeling te informeren (wat is het probleem en waarom is het ernstig, ook voor jou?), te communiceren (denk eens mee: wat zouden ‘we’ eraan kunnen doen?) en uit te dagen (wat zou jij kunnen doen en hoe kan ik je daarbij de hand reiken?). Het verhaal laat bovendien ruimte tot inkleuring.[…]
De nationale kopstukken moeten daarom werken via de band en bestuurlijk Nederland begeesteren: hun beleidsambtenaren en frontlijnwerkers, maar ook hun medepolitici.[… ]
De omslag naar een Weber 3.0-cultuur vereist de ijzeren discipline van het ‘rechte pad’met het bijbehorende, brede politieke draagvlak: goed doen waarvoor ‘we’ hebben gekozen en dat over een periode van vele jaren. Tevens moeten ze geloven, en dat uitstralen, in de veerkracht van de netwerksamenleving, met haar zelfcorrigerende en lerende vermogens. […]
Meer dan voorheen dienen ze te vertrouwen op de checks and balances die de vier vormen van binding bieden in een sterk vernetwerkte samenleving, indachtig de slotles van het hockeystickmanagement: een stick die altijd valt, valt nooit als je maar snel genoeg corrigeert.
Fascinerend leesvoer toch? Wat moet je hier nou nog over zeggen?
Enfin.
Een mooie uitdaging aan de frontlijn
Allereerst. Het wordt tijd voor een studie over participatie die de vrijheid van het individu in een netwerksamenleving serieus neemt. Een mooie taak voor de WRR – of niet?
In de tussentijd willen wij de frontlijnwerkers zeker niet demotiveren om in gesprek te gaan en te blijven met mensen in de samenleving. Maar we willen ze wel waarschuwen om niet onbewust en ongestuurd beleidssoep te gaan brouwen. Wel om samen met burgers de verrommeling tegen te gaan.
De mensen in de frontlinie zijn immers verbindingsofficieren.
Ze komen uit het land van de verrommelde instituties. Dat moeten zij niet verstoppen. Hun taak? Verhelderen. Verhelderen van wie ze komen, wat hun belang is, wat hun doel. Waar hun onvermogen zit. Wie ze zijn als mens ín dat instituut. Vragen stellen vanuit de nieuwsgierigheid naar wat mensen werkelijk nodig hebben om vorm te geven aan hun ‘menszijn’ in de samenleving.
Frontlijnwerkers werken in het land van de grillige burger en vinden daar vrije mensen met hart voor hun samenleving. Soms kan de frontlijnwerker de vraag van de grillige burger beantwoorden. Zijn terechte wens vervullen.
Maar veel vaker nog blijft hij in gebreke – niet eens vanwege zijn eigen onvermogen, maar vanwege het onvermogen in het land van de instituties waar hij vandaan komt. Hulptroepen komen niet, de hospik zit in overleg, en de radio stoort.
Om de samenleving vorm te geven, hebben wij burgers soms behoefte aan instituties. Hoe die instituties werken, wat zij voorstaan, hoe die zijn gebakken, wat ze zouden moeten doen, daarover zijn wij burgers het vaak behoorlijk eens.
Maar we weten niet meer waar we zulke instituties kunnen vinden.
Frontlijnwerkers kunnen burgers helpen hun wens kenbaar te maken binnen de bestaande instituties. Zij kunnen de belangen van de burger verhelderen in die verrommelde instituties en zo, langzaamaan, iets verbeteren. Daar binnen moet het werk gedaan worden.
Als je werkt aan een toekomst waarin de publieke sector de samenleving beter bedient, en waarin hij adaptief is, dan stop je met nadenken over hoe je zelfstandige individuen aanpast aan organisaties. Die manier van kijken is reactionair – gebaseerd op het verlangen naar een oude tijd met een verzuilde samenleving, waarin burgers zich ordelijk gedroegen en keurig waren gecategoriseerd: christelijk, rooms, liberaal, socialistisch... Die tijd is voorbij – we zeggen het nog maar even…
Als je wérkelijk vanuit de burger redeneert, dan moet je de blik richten naar de instituties en het individu series nemen. En dan blijkt dat wij burgers kritisch naar de instituties kijken, niet naar onszelf. En terecht. Over het algemeen deugen wij burgers namelijk meer dan die instituties. Ook al zijn wij dan ‘geïndividualiseerd’ en ontzuild.
Maar als de burger kijkt naar de instituties dan ziet hij… tja, wat eigenlijk? Wat voor boer zou de kip eigenlijk willen hebben? Dat benoemen, adresseren, expliciet maken, dat kan de rol zijn van de frontlijnwerker. Zodat de mensen binnen aan de bak gaan.
Daar, in het hart van onze publieke instituties, MOETEN ze pas écht.
En ondertussen leven wij grillige burgers ons waardevolle leven buiten. Als we u nodig hebben, zeggen we dat wel.

Auteurs:
Marije van den Berg, Leiden

@marije

Adviseur/trainer communicatie en participatie #Whiteboxing -#dncp - bestuurslid @stadslab - 071 - moeder van 3, vrouw van@tijnkabouter en de zus van @karlijn
Frans de Jong, Halle (Gld)

@Franszelf

Bioloog met bedrijfskundige nascholing, ziet patronen in de chaos. Nieuwsgierig naar alles - echt.



donderdag 24 mei 2012

Je zal maar een burger zijn. WRR andermaal gevangen in het institutionele perspectief

De WRR heeft recent een nieuw rapport uitgebracht over de omgang tussen burgers en instituties. 'Vertrouwen in burgers'. Het prachtwerk constateert dat het 'droef'gesteld is met die verhouding. Het rapport heeft een flinke omvang en bevat een rijkdom aan materiaal. En pleit er onder andere voor om het perspectief van burgers serieus te nemen. Mooi. Het rapport ademt een positieve geest over die burger. Maar ik krijg toch al lezend het gevoel een rapportage te lezen van een feestcommissie die wanhopig op zoek is naar een feest. Laat ik mijn vooroordeel eens met u delen. Ik kijk eerst eens een paar jaar terug en doe dat vanuit het perspectief van de burger.

In het rapport ‘de verzorginsstaat herwogen’ heeft de WRR in 2005 meen ik, geformuleerd dat het middenveld onder de ‘beschaduwing’ van de overheid als taken heeft: verzekeren, verzorgen, verheffen en verbinden. Die anachronistische woorden koos men destijds opzettelijk en de conclusie was dat de noodzaak om deze taken uit te voeren onverminderd aanwezig zou zijn. Het ‘verheffen en verbinden’ krijgt in het rapport vervolgens een accent: een verwaarloosde taak die in deze nieuwe tijd moet worden opgepakt. Het rapport inspireerde bijvoorbeeld veel corporaties - de wereld die ik goed ken. In 2008 hoorde je er als corporatiebestuurder helemaal bij (onder collega’s) als je jezelf manifesteerde als ‘emancipatiemachine’. Verheffen! Verbinden!
Vanuit het gezichtspunt van de bewoner: het zal je maar overkomen dat je woont in een huurwoning en dat je verhuurder langs komt om je te verheffen en te verbinden. En bovendien werkt aan een zorgzame sfeer in je wijk – waar je juist liever met rust zou willen worden gelaten… Maar die bewoner stond nog heel wat meer te wachten.

Want intussen is de volkshuisvesting in verwarring geraakt. Er kwamen eind 2009 Europese richtlijnen ter bevordering van de marktwerking in de woningmarkt - die intussen stevig in crisis is geraakt. Bewoners met een min of meer gemiddeld inkomen zijn gedefinieerd als probleemgevallen tussen de wal en het schip van markt en corporatiesector. Je bent als bewoner hoe dan ook een risico voor de (financiële) markten. Ofwel je hebt een onverantwoord hoge hypotheek. Ofwel je woont scheef. Ofwel je woont in een woning die ‘eigenlijk’ aan de markt onttrokken is - want corporatie-wonen is niet normaal. Risicobeperking is het moderne spel geworden. En de moderne volkshuisvester doet daaraan mee. Dat betekent voor de bewoner: lenen lukt niet, corporaties hanteren een lik op stuk beleid voor wanbetalers en voor dat verheffen en verbinden hanteert men een repressief model voor ‘overlastgevend gedrag’ dat reikt tot ‘achter de voordeur’. De bewoners retourneren de institutionele achterdocht met een sterk afnemend consumentenvertrouwen – en een sterk afnemend vertrouwen in ‘de politiek’. Medewerkers krijgen cursussen ‘omgaan met agressie’.

Tot zover een blik vanuit het perspectief van bewoners... En weer verschijnt er een rapport van de WRR met als teneur dat 'we' als instituties van overheid en (wankel) middenveld ons best moeten gaan doen. Kernvraag is 'Hoe kunnen beleidsmakers burgers beter betrekken? 'Wij beleidsmakers' moeten daarvoor niet alleen achter de voordeur gaan kijken, maar ons ook verplaatsen in de hoofden van die eigenaardige diersoort: de burger. Kernwoorden: verbreden, vernieuwen en verwelkomen... brrr... (http://fransdejongiii.blogspot.com/2011/08/participatie-en-wederkerigheid_14.html)

Wat vind ik daarvan als burger? Kan ik iets anders vinden dan: 'ze bedoelen het goed, maar ze doen maar'? Want al die opgewekte complimenten van de WRR ten spijt over mijn burgerlijke betrokkenheid en creativiteit, de harde werkelijkheid is dat de instituties mij steeds meer in de houdgreep nemen. Oh wat kan ik verlangen naar een rapport van de WRR dat radicaal kiest voor een ander perspectief. Dat van de individuele burger - vanuit het perspectief van de starters op markt van wonen en werken bijvoorbeeld, vanuit het perspectief van de bewoner - enfin, een perspectief waarin zichtbaar wordt of de maatschappelijke systemen ons ruimte geven en behulpzaam zijn om ons eigen leven goed te leven. 'Hoe kan ik als burger beleidsmakers inzetten voor mijn leven en dat van mijn gemeenschap?' Het is er tijd voor - het is verdorie geen 1848 meer. En de WRR is de door z'n wetenschappelijke afstandelijkheid bij uitstek de organisatie in Nederland die zich kan ontworstelen aan de blikvernauwing van de institutionele wereld - en dat doet die raad niet!